Letterlijk aan de vooravond van het seizoen 2014 schrijf ik deze weblog met een onderbuikgevoel dat ik in geen jaren meer heb meegemaakt: heerlijke onzekerheid over wat er de komende maanden in de Formule 1 gaat gebeuren.

De reglementswijzigingen voor dit jaar waren de meest ingrij­pende sinds bijna een halve eeuw – om precies te zijn sinds 1966, toen werd overgeschakeld van 1500 cc-speel­goed-Formule 1-auto’s naar dikkevette drieliters waar geen enkel team op tijd klaar voor was.

Frappante over­een­komst: nie­mand wist hoe ze het op korte ter­mijn moesten aanpak­ken. Iedereen deed dus maar wat. Sommigen dachten zich te kun­nen redden met een out-dated sport­wagen­mo­tor, ande­ren boorden in arren­moede de be­staande moto­ren tot twee liter uit in afwach­ting van iets nieuws.

Outsider Brabham liet in het geheim een onbekende tuning­firma ver weg in Austra­lië een krachtbron bouwen op basis van een Amerikaanse boeren­toerwagen­motor. Uitge­re­kend Brabham gokte goed, won vijf races ach­tereen en werd onbe­dreigd wereldkampi­oen. In het jaar daarna trouwens ook. Waarom ik dit allemaal vertel? Omdat dit anno 2014 zomaar weer kunnen ge­beuren.

Formule 1 is – niet vanwege de uitvinding van een of andere geniale vogel maar door zelf opgelegde reglementen bepaald – bezig met tech­nieken, waarvan de gewone autowereld nog nooit heeft gehoord. Dat is uniek of anders minstens buitengewoon bij­zonder.  Iedere constructeur gaat zijn eigen weg, maar nie­mand weet de juiste richting.

Uiterst ongewoon maar heel ken­merkend voor de huidige situatie is bijvoorbeeld, dat iedereen zijn eigen theorieë­n koestert over hoe de neus er uit moet gaan zien. Fantastisch! Zo’n ver­scheiden­heid van menin­gen hebben we in de Formule 1 in geen tientallen jaren meege­maakt.

Motorfa­brikanten vliegen elkaar al jarenlang in de haren over het vermogen van hun van voor naar achter gehomologeerde motoren, maar niemand heeft een idee welke motor het zuinigst is. Ter­wijl dat toch, naast betrouw­baarheid, het belangrijk­ste onder­werp van discus­sie zou moeten zijn. Ook helemaal fantas­tisch.

Of er in 2014 ook spannende races te zien zullen zijn? Dat is nog maar de vraag – zie 1966. Eén spanningverhogend aspect dat we al jaren missen, zal er in elk geval weer inzitten: motoren zullen weer ‘spontaan’ kunnen opblazen. Ook interessant wordt het gegok met het brandstofverbruik. Net als vroeger kan zomet­een weer iemand één ronde vóór de finish met een lege tank komen te staan. Hoewel de FIA nog iets moet beden­ken om het kijkerspu­bliek in dit opzicht niet volledig in het onge­wisse te laten.

Wat ik eigenlijk wil duidelijk maken, aan de vooravond van het seizoen 2014 is dit: mis niets!

Foto: Jack Brabham in actie tijdens de Grand Prix van Nederland in 1966 (Sutton Images)