De nieuwe uitloopzone aan de buitenkant van de Parabolica deed veel stof opwaaien. Ik wilde even wachten totdat ik het zelf had gezien, maar de kwalificatie was ik er al klaar voor. En daar bracht de race geen verandering in.

Mag ik even de advocaat van de duivel spelen? Dan stel ik voor om al die duizenden bomen in het park rondom het circuit te rooien, de overblijfselen van die roemruchte kombaan op te ruimen en er één grote plak asfalt neer te leggen van, zo schat ik, zo’n 20 vier­kante kilome­ter. Vervolgens kopen we bij de Italiaanse Gamma 5.000 liter witte verf. Dat moet voldoen­de zijn voor zo’n 12 kilo­me­ter witte lijn (de circuitlengte maal twee). Dat kost natuurlijk een hoop geld, maar dat kan je gedeel­telijk compenseren door al die nutte­loos geworden vangrails aan een oudijzerboer te ver­kopen. Daarna gaan we het hele circuit nauwge­zet op dat asfalt­op­per­vlak in witte verf uitte­kenen. Iedere coureur die het waagt om ook maar met een teen over die witte lijn te rijden, krijgt per over­tre­ding een seconde bij zijn eindtijd opge­teld. Let maar op, dat tilt aan! Zo wordt Monza het veiligste circuit ter wereld, easy.

Natuurlijk chargeer ik. Duidelijk zal zijn dat ik dit – in alle be­scheidenheid – enorm afbreuk vind doen aan het roemruchte Mon­za, dat in de afgelopen jaren toch al zo door allerhande chicanes is gekort­wiekt. Ik heb de commentaren gelezen van de enter­tainers, die tegen vorstelijke betaling het hooggeëerde publiek moeten amuseren. Om eerlijk te zijn ben ik daar een beetje onthutst van.

Jenson Button (mijn oude favo­riet, maar nu even niet) en Feli­pe Massa vonden dit helemaal prima, zeiden ze. Ik begrijp hen wel, hoor. Zij hikken tegen hun Formule 1-pensi­oen aan en willen niets liever dan hun carrière zonder gebroken ledematen afsluiten. Ros­berg zag die nieuwe Parabolica ook wel zitten, en dat begrijp ik dus weer niet.

Niét tevreden blijken te zijn: Lewis Hamilton (godzijdank), Valt­teri Bottas en Sergio Pérez. Dat zijn, denk ik, ook alledrie cou­reurs met een gezonde dosis do-or-die in hun donder – coureurs die door hebben dat je zonder risico’s geen wereldkampioen kunt wor­den. Ik ben helemaal niet van plan om nostalgisch terug te kijken naar de goeie ouwe tijd, waarin het normaal was dat er elk jaar een paar dode Formule 1-coureurs te betreuren waren. Voornamelijk dank­zij de bemoeie­nissen van één man (drievou­dig wereldkampioen Jackie Ste­wart) wer­den die risico’s in de loop van de tijd tot aanvaardbare propor­ties teruggebracht.

Maar het te­gen­overgestelde is beslist ook niet goed. Formule 1 moet een beet­je gevaarlijk blij­ven. En als dat niet meer zo is, dan moet het er toch minstens een beetje ge­vaarlijk uit­zien. Tegenwoordig wor­den Formule 1-coureurs naar mijn mening te veel gepamperd. Twin­tig jaar na ‘Imola 1994’ is de Formu­le 1 zo overbe­veiligd ge­raakt, dat ze geen grein­tje respect voor onge­lukken heb­ben. Wat kan hen nog overko­men?

Bij regen wordt er ge­wacht tot het droog is, of er wordt vanachter de safe­tycar ge­start. Toppers beginnen direct vanuit hun auto in de radio te mauwen, dat ze zojuist door een concurrent van de weg zijn gedrukt. Net als voetballers hopen ze dan kenne­lijk dat ze op die manier hun te­genstanders een gele kaart kunnen aansmeren. Bij de gering­ste over­tre­ding staat er altijd wel ergens een steward ach­ter een boom om de dader op de bon te slin­geren. Iedereen schiet in de stress bij de eerste de beste klapband.

En nu maken we mee dat legenda­ri­sche boch­ten worden gedegradeerd tot op asfalt ge­schil­derde witte lijnen. Voor de veiligheid, wordt er gezegd. Als er nu jaarlijks onge­lukken gebeurden, zou ik dat kunnen be­grijpen. Maar nu?