Volgens McLaren-coureur Jenson Button beginnen de wijzigingen die afgelopen winter bij het team uit Woking zijn doorgevoerd inmiddels effect te hebben en is dat een goede zaak.

Martin Whitmarsh werd afgelopen winter bedankt voor zijn als teambaas bewezen diensten, terwijl Ron Dennis als ceo terugkeerde aan het roer en de taken van de vertrokken Whitmarsh tegenwoordig deelt met adjunct Jonathan Neale en de van Lotus overgekomen racing director Eric Boullier.

Dat McLaren deze veranderingen heeft doorgevoerd is volgens Button – die al sinds 2010 bij het team rondloopt – positief. “Bij McLaren is alles jaren lang hetzelfde gebleven, maar er begint nu het één en ander te veranderen en ik denk dat het daar hoog tijd voor was en het nu bovendien de goede kant op gaat”, vertelt Button aan Autosport.

“Het doet me goed om Ron op het circuit te zien en ik denk dat zijn aanwezigheid een positieve impact op het hele race-team heeft. Eric zit het team daarnaast flink achter de vodden en spreekt een stuk meer met ons coureurs dan ik gewend ben, hetgeen erg fijn is. Eric krijgt zodoende namelijk veel feedback van mij en mijn teamgenoot Kevin Magnussen en kent onze klachten en wensen dus.”

Button weet echter dat het tij keren bij het toch wel wat weggezakte – maar o zo ambitieuze – McLaren makkelijker gezegd dan gedaan is, maar heeft er vertrouwen in dat het gaat lukken. “Er wacht ons een zware, maar ook spannende tijd, maar het zal het allemaal waard zijn wanneer we weer vooraan de grid staan.”

Oostenrijk
Wat alvast voor een stap vooruit moet zorgen, is een updatepakket dat het team voor de aanstaande Grand Prix van Oostenrijk heeft voorbereid. Volgens Autosport is dit het eerste updatepakket dat onder McLarens nieuwe bewind ontwikkeld is, hetgeen volgens racing director Eric Boullier voor een aardige stap moet zorgen.

“Het is niet zo dat we met de nieuwe onderdelen ineens mee kunnen doen om de zege, maar ik denk dat het ons genoeg brengt om een stap vooruit te zetten en het gat naar de teams die boven ons staan te verkleinen”, aldus Boullier