Als je Michael Schumacher hoort praten, is er altijd dat woord: ambitie. Hij wil – hij moet – de beste worden. Het moeilijkste project in de Formule 1 is Ferrari weer kampioen maken. Nigel Mansell en Alain Prost lukte het niet. Daarom wíl Schumacher naar Ferrari. Lukt het hem wel, dan kan niemand twijfelen aan zijn grootsheid. Die haast onbeperkte ambitie máákt Schumacher, maar wordt af en toe ook blinde ambitie. Dan is de wil zo groot, dat andere mechanismen – zoals het geduld en leiderschap waarmee hij in zijn eerste Ferrari-jaar 1996 het team helpt opbouwen en drie zeges bijeen rijdt – worden uitgeschakeld. Het beste voorbeeld is natuurlijk de laatste race van 1997. Op Senna-achtige wijze probeert hij zijn naaste concurrent te torpederen. Maar in plaats dat Jacques Villeneuve de grindbak in zeilt, bijt Schumacher zelf in het stof – en wordt uit het WK geschrapt.
(tekst loopt door onder de foto) Schumacher noemt de botsing met Villeneuve later iets dat altijd ‘een rotte plek’ in zijn loopbaan zal blijven, maar weet ook: “De echte fans zullen naar het geheel kijken, niet naar één race. De mensen die me niet mogen zullen dat wel doen, maar zij die me mogen zullen alles zien.’’ Die fans zien Schumacher in 1998 weer alles geven maar net naast de titel grijpen als McLaren terugkeert aan de top. Ook eind 1999 staan Schumacher en Ferrari met lege handen, nadat Schumacher zijn been breekt bij een crash op Silverstone en zes races mist. Dan maar in 2000. Inmiddels zijn er velen die zich afvragen hoe lang Schumacher het nog uithoudt bij Ferrari. Of het ooit lukt. Ex-teamgenoot Martin Brundle, inmiddels commentator, in 1999: ,,Als Michael niet nog een titel wint, ligt hij ver achter op Prost, Senna en Fangio. Ik weet zeker dat hij nog een keer wereldkampioen wil worden voordat hij stopt. Als hij de Formule 1 verlaat met slechts twee titels, heeft hij gefaald.’’
Schumacher barst in tranen uit als hij Senna’s aantal zeges evenaartHet móét dus lukken. Want als hij nu nóg niet slaagt, waarom een andere keer dan wel? De start is goed, drie overwinningen achter elkaar, terwijl McLaren verzaakt. Het lijkt erop alsof hij alle Grand Prix’ weleens kan winnen. Maar: McLaren krijgt haar zaakjes op orde en zet de aanval in, Schumachers soepele tred is verdwenen. Halverwege het jaar valt hij drie keer uit, moet twee keer genoegen nemen met plek twee achter Hakkinen, maar in Monza en Indianapolis is Schumacher weer de baas. Hij passeert Senna in Monza op de eeuwige zegelijst en barst in tranen uit. ‘We hebben je hart gezien’, jubelen Duitse boulevardbladen. Er kan niets meer mis gaan, er gaat niets mis: Schumacher wint in Japan op 8 oktober 2000 de wereldtitel, in een Ferrari. Er volgen er nog vier. Op rij. Van 2000 tot en met 2004 kleurt de Formule 1 Ferrari-rood. Schumacher wordt met zeven titels Rekordmeister. De rode baron regeert, tot Fernando Alonso hem in 2005 onttroont. Ferrari komt in 2005 niet mee. Schumacher wint alleen de race die nauwelijks zo genoemd mag worden: het bandendebacle in Amerika waaraan maar zes coureurs meedoen.
In 2006 zien we dat Schumacher het niet is verleerd; het rijden niet, maar zijn streken evenminIn 2006 recht Ferrari de rug. Laat de oude vos Schumacher, inmiddels 37, met zeven overwinningen zien dat hij het kunstje niet verleerd is, en zijn streken evenmin verloren. Zijn ‘parkeertruc’ (een nepcrash) in Monaco waarmee hij denkt Alonso pole te ontzeggen, maar waarvoor hij straf krijgt, is nog zo’n smet op zijn loopbaan die eind dat jaar tot een (achteraf voorlopig) einde komt. Niet in de stijl waarin hij had gehoopt, met de tweede plek in het WK, maar wél als meest succesvolle Formule 1-coureur ooit. Met Ferrari. Ambitie waargemaakt. Dit artikel is eerder gepubliceerd in FORMULE 1 nr. 12, 2000. Dit is een aangepaste versie. Dossier Schumacher
Deel 1 – de beginjaren: van Kerpen naar Spa
Deel 2 – de Benetton-jaren: van uitdager tot kampioen
Deel 3 – de Ferrari-jaren: van dromen tot domineren
Deel 4 – de Mercedes-jaren: van glanzend zilver tot gewoon grijs