Zaterdagmiddag land ik na een negen uur durende vlucht in Detroit. Met enige vertraging, dus ik ben enigszins nerveus of ik mijn aansluiting nog kan halen – daarvoor heb ik precies een uur en tien minuten. De douanebeambte ziet mijn zenuwachtigheid echter waarschijnlijk als een teken dat ik iets te verbergen heb, dus verwijst hij me door naar zijn collega’s in een achterkamertje.
Daar probeer ik uit te leggen dat ik weliswaar journalist ben, maar de Indy 500 kom bezoeken voor de ervaring. De ambtenaren van dienst vinden echter dat ik hun prachtige land kom bezoeken voor de uitoefening van mijn beroep en daarvoor had ik een speciaal visum moeten aanvragen. Heel veel vragen, wachten en frustraties later krijg ik dan toch een stempel in mijn paspoort en mag ik verder. Over precies twee minuten vertrekt mijn aansluitende vlucht.
Ik zet een sprintje in, maar loop me al snel vast bij de security. Daar zijn we op Schiphol ook al doorheen gegaan, maar de Amerikanen zijn nogal wantrouwend dus doen het graag zelf nog een keertje over. Iedereen in de rij heeft een vlucht te halen, dus even voordringen is er niet bij.
Eenmaal door de bodyscanner zie ik op de schermen dat de gate inmiddels is gesloten. Desalniettemin ga ik er zo snel mogelijk heen om te kijken of er nog iets te regelen valt. Terwijl ik het vliegtuig nog zie staan, met de deuren open en de trap nog op zijn plaats, krijg ik te horen dat het onmogelijk is er nog in te komen. Daar was ik al bang voor.
Ik kan worden overgeboekt op de volgende vlucht naar Indianapolis, maar die vertrekt pas de volgende ochtend om 10.00 uur. De race gaat om 12.00 uur van start, dus dat is geen al te beste optie. Bovendien zou ik dan de stunt van Hot Wheels missen, terwijl zij me juist hadden uitgenodigd om het evenement te komen bezoeken.
Het enige geschikte alternatief is een auto huren en het stuk dan maar over de weg af te leggen. Voorzichtig informeer ik hoe ver het is: 240 mijl, door de lucht wel te verstaan. Maar goed, laat het 500 kilometer zijn, dat is te doen. Gelukkig heeft zich inmiddels een lotgenoot bij de balie gemeld, zodat we elkaar kunnen aflossen. Wat gezelschap kan ook geen kwaad op zo’n lange reis. Vastbesloten om er het beste van te maken, gaan we op pad in onze knalrode huurauto.
Iets minder gretig dan de auto voor ons, waarvan de chauffeur het gaspedaal al vol indrukt, terwijl de slagboom nog naar beneden is en de spikestrip nog omhoog staat. Op leeglopende banden kan die terug naar het kantoortje om een nieuwe auto uit te zoeken. Wij wachten maar even tot we het signaal krijgen dat het veilig is om weg te rijden.
Hoewel de schemering begint in te zetten, is er nog geen onheil in zicht. Daar komt al snel verandering in. Donkere wolken pakken zich samen totdat een hels onweer losbarst. Stortbuien, lichtflitsen, niets blijft ons bespaard. Diverse wegen zijn afgesloten omdat ze zijn overstroomd en in de verte, maar dichterbij dan ons lief is, ontwaren we zelfs een tornado.
Ondertussen zijn we tot de ontdekking gekomen dat de oplader van het navigatiesysteem niet werkt en de batterij toch wel erg leeg begint te raken. Als eindelijk Indianapolis op de borden verschijnt, slaken we dan ook een zucht van verlichting. Met behulp van een plattegrondje weten we het hotel in het centrum van de stad te vinden.
Om 1.00 uur hebben we ons doel bereikt. Er blijven dus zelfs nog een paar uurtjes over om te slapen. De volgende ochtend gaat echter al vroeg de wekker, want van een evenement als de Indianapolis 500 wil je natuurlijk niets missen. Zeker niet na zo’n bewogen reis.
Het was alle moeite meer dan waard. Maar Amerika als ‘Land of the free’ en ‘Home of the brave’? Laat me niet lachen.
Foto (ANP): Polesitter Alex Tagliani kreeg wel een warm onthaal in Indianapolis.