(tekst loopt door onder de foto)


Wat het financiële plaatje betreft is het volgens Nieuwenhuis essentieel dat de (lokale) overheid het belang van een Grand Prix ook inziet. En hoe zit dat? “De kans dat in Noord-Holland de knip opengaat voor de infrastructuur van een hyperdure, met luxe overgoten instantie is niet zo groot”, zegt hij over Zandvoort. Video – een virtuele ronde Zandvoort in de RB14 “Ik denk dat het logischer is dat een provinciale overheid in Oost-Nederland zegt er volop in te gaan”, doelt Nieuwenhuis op Assen en omgeving. Dit omdat er daar volgens hem simpelweg minder evenementen en activiteiten zijn om in te investeren – en er dus ook minder andere evenementen door ‘verdrongen’ worden. Video – Een virtuele ronde Assen in de RB14 De staat betaalt (een deel)
Over overheidsgeld gesproken, is het net als in België ondenkbaar dat er in Nederland een Grand Prix komt zonder dat de staat meebetaalt. Dat zegt Stijn de Boever, sales director & event coördinator van de Grand Prix op Spa-Francorchamps, in De Nationale Autoshow. “Je verdient alleen aan tickets en hospitality. Dat is het. De rest is voor de Formule 1.” De Grand Prix van België draait volgens De Boever dan ook vijf miljoen per jaar verlies, omdat het onvermijdelijk is dat er met kosten als de hosting fee en circuitonderhoud een gat in de begroting ontstaat. De Waalse regio betaalt het verschil. “Al verdienen ze wel terug op deze investering”, benadrukt De Boever, doelend op de positieve economische impuls die de Grote Prijs de omgeving geeft door horeca, hotels, belasting, etc. Maar toch: er zal geld bijgelegd moeten worden. Dat gebeurt overal en Nederland zal daar volgens De Boever geen uitzondering op zijn. “Ik denk dat er geen een land is dat een Grand Prix helemaal ‘privé’ organiseert. De staat zal altijd bijspringen.”