Jan Lammers kan zich de bewuste kwalificatieronde nog goed herinneren. “De auto voelde goed, deed precies wat ik wilde, ik kon er alles in kwijt. Long Beach was een stratencircuit, vergelijk het maar een beetje met Monaco. De laatste bocht voor start en finish lag op een soort heuvel. Ik ging daar goed doorheen, maar hield op de finishlijn het gas iets te veel open waardoor ik met mijn linker achterwiel de muur toucheerde. Ik schrok een beetje, maar er gebeurde niets, de wagen bleef heel. Bij de volgende doorkomst zag ik op het pitbord ‘P1’ staan. Van opwinding schoot ik zo de escape road op. Pole! Tot tien minuten voor tijd bleef dat zo. Uiteindelijk waren Piquet, Arnoux en Depailler nog sneller”.

Op de grid mocht Lammers nog hopen op iets moois.
Toch is Lammers trots dat hij met een auto die niet tot de snelste van het veld behoorde dit korte moment van glorie mocht beleven. “Talent hebben is één ding, maar het gaat erom waar je dat talent onder brengt”, aldus de man die zich in de Formule 1 nooit bij een topteam heeft kunnen ontplooien, die na ATS bij Ensign tekende en zichzelf daarmee veroordeelde tot de kleine Formule 1-teams met weinig budget. “Iemand met talent moet je in een omgeving plaatsen waar hij dat talent kwijt kan. En dat is niet bij een team met een auto waar je maximaal twintigste mee staat op de grid. Ik heb alleen nooit de arrogantie gehad om te zeggen: daar ga ik dus niet rijden. Er zijn drie dingen die nuchter denken in de weg staan: woede, domheid en gretigheid. Dat laatste is op mij van toepassing. Ik wilde te graag. Maar zo was ik, ik wist niet beter. Zie die vierde tijd daarom maar als een statement. Het is een prestatie die mijn talent in het juiste perspectief plaatst.”