Satoru Nakajima is een gevierd man in Japan: vijfvoudig Japans Formule 2-kampioen, de eerste Japanner die een punt pakt in de Formule 1 en na vijf verdienstelijke jaren in de koningsklasse succesvol teambaas in eigen land. Het laatste wat zoon Kazuki wil, is dezelfde weg als zijn vader volgen. Al wil hij wel naar de Formule 1.
Dat Kazuki Nakajima het op zijn eigen manier wil doen, heeft niets met puberale rebellie te maken. Evenmin met een gebrek aan respect voor zijn vader. Hij wil simpelweg zijn eigen pad banen, zonder kruiwagen. Satoru Nakajima is een Honda-man; de automaker steunt hem zijn hele loopbaan. En dus kiest zijn zoon voor de grote rivaal. “Ik kartte in Japan en kon na een selectietraject kiezen tussen het Honda- of Toyota-programma. Dat ik voor Toyota ging, was omdat mijn vader bij Honda had gezeten. Je zou misschien denken dat het gunstig was ook voor Honda te gaan, maar in de praktijk werkt dat anders. Mensen zouden denken dat ik er zat vanwege mijn vader, alles zou dan altijd dankzij mijn vader zijn. Dat wilde ik niet.”
Bowlen bij debuut
Vandaar Toyota, al is het ook een pragmatisch besluit. “Toyota diende zich eerder aan.” Hij betaalt het vertrouwen terug door in zijn eerste autosportjaar de Japanse Formule Toyota te winnen. Na twee jaar Japanse Formule 3 volgt de tocht naar Europa en nog geen twee jaar later is daar plots zijn Formule 1-debuut. Nakajima is in 2007 op voorspraak van motorleverancier Toyota Williams-reserve en stapt in als Alexander Wurz net voor de seizoensfinale in Brazilië met vervroegd pensioen gaat. Nakajima finisht als tiende, dat was toen buiten de punten, maar valt op door bij zijn allereerste Formule 1-pitstop twee monteurs omver te kegelen.
Williams heeft toch genoeg gezien: Nakajima reed behoorlijk, was in 2007 de beste GP2-rookie, en ja, de korting op de motorrekening dankzij hem is zeer welkom. De Japanner mag het twee jaar naast Nico Rosberg proberen, al blijkt die andere zoon van een maatje te groot. Rosberg pakt volop punten, zelfs podiums, staat in de spotlights. Nakajima levert gedegen werk, maar grotendeels onopvallend. Na een pijnlijk puntloos 2009 zet Williams een punt achter de samenwerking, terwijl Toyota zich terugtrekt uit de Formule 1. Nakajima mag nog even hopen op een vervolg als wannabe-team Stefan GP de Toyota-boedel koopt, maar dat komt niet door de ballotagecommissie van de FIA. Zo blijft het voor Nakajima in 2010 bij één rondje in een Formule 1-auto, met Toyota’s ongebruikte TF110 op de parkeerplaats van de fabriek in Keulen.
Gelauwerd
Nakajima, pas 25, staat op straat. “Het is nu makkelijk te zeggen dat ik te jong was, maar ja, als je de kans krijgt Formule 1 te rijden, moet je die pakken. Ik heb geen spijt, al heb ik wel het gevoel dat ik het beter had kunnen doen”, erkent hij. En met nadruk: “Ik heb ook het gevoel dat ik het nu beter zóú doen.” Dat mag geen verrassing zijn. Nakajima, inmiddels 34, is ouder, rijper en behalve gelouterd ook gelauwerd. Vanaf 2011 gaat hij in Japan in de Super Formula en Super GT aan de slag. Voor Toyota en het gelieerde Lexus, uiteraard. In 2012 en 2014 wordt hij Super Formula-kampioen, in de Super GT is hij een vaste podiumklant, ook op de hoogste trede.
Als Nakajima hoort dat Toyota het World Endurance Championship in wil, trekt hij aan de bel. “En op een of andere manier is het me gelukt ertussen te komen”, zegt hij bescheiden. De successen zijn verre van bescheiden: Nakajima heeft twee Le Mans-zeges en een WEC-wereldtitel op zak. Toch nog wereldkampioen, dus. Waar zijn vader altijd Honda-man is gebleven, is de jongere Nakajima wat hem betreft Toyota-coureur voor het leven. “Ik race graag voor Toyota, ook in Japan. Het is mijn doel deze rol zo lang mogelijk te vervullen.” Een mooi, lang pad, dat hij zelf heeft gebaand.