Na een afwezigheid van een paar jaar zette ik gisteren weer voet op Bahreinse bodem. Of eigenlijk, donderdagochtend vroeg, zeer vroeg. Het toestel van Turkish Airlines landde keurig volgens schema om 02.30 uur, waarna ik in F1-tempo via een speciale route voor teampersoneel en media langs de douane werd geloodst. Dat soort zaken was altijd al goed geregeld in Bahrein, herinnerde ik me.
Bij de autoverhuurder zat gelukkig ook nog iemand op me te wachten. Binnen tien minuten had ik mijn sleutels in handen en liep een behulpzame medewerker met me mee om de bagage in de kofferbak te leggen. Terwijl ik de parkeerplaats afreed, begon echter het lampje van de brandstof te branden. Een nagenoeg lege tank. In de meeste landen krijg je een huurauto met een volle tank mee en moet je hem afgetankt inleveren. Niet in de zandbak die Bahrein heet. Daar kijken ze er niet naar om. Olie is goedkoper dan water, letterlijk. Een volle tank kost omgerekend pakweg een tientje, dus: Who cares?
Met lege tank haalde ik gelukkig het hotel. De grootste uitdaging was vervolgens om mijn bagage uit de kofferbak te krijgen. Ik kreeg ‘m met geen mogelijkheid open. Stond ik daar, tegen vieren en met een kort lontje door de vermoeidheid, op een donkere parkeerplaats in Manama op alle denkbare knopjes te drukken. Uiteindelijk de achterbank maar naar voren getrokken, mijn tassen gepakt, ingecheckt bij het hotel en meteen gaan slapen.
Enkele uren (en een korte nachtrust) later stapte de paddock van Bahrain International Circuit binnen. Een paar blikjes Red Bull houden me wel op de baan. Het seizoen kan nu echt gaan beginnen.