Hij is de man van de kasseien, Vlaanderens Mooiste en de sprintetappes in de Tour. Maar Tom Boonen heeft zich in zijn tweede sportleven toegelegd op het autoracen. “Ik kan de Tour de France nooit rijden als ik op mijn 35e begin met fietsen. In de autosport kan dat wel.”
De Belg nam uitgebreid de tijd voor FORMULE 1 Magazine en sprak enthousiast over zijn nieuwe liefde. Als wielrenner was hij contractueel altijd verboden om bij wijze van spreken alleen al naar een racewagen te kijken, hij kocht overigens wel altijd snelle auto’s.
Je hebt als wielrenner veel geld verdiend. Een deel daarvan ging naar blitse auto’s.
Lacht: “Ja, ja. Ik heb echt van alles gehad. Zoals de onvermijdelijke Ferrari. Ik heb de F12 gehad en een 599. Mijn eerste racewagen heb ik gekocht in 2007, dat was een F430 Challenge. Direct een pittige auto. Daarna ben ik op een Donkervoort overgestapt, ik heb er altijd nog eentje.”
In welke auto’s race je het liefst?
“Ik heb me de laatste drie jaar toegespitst op de prototypes. En het ultieme doel was toen al ooit eens LMP2 te rijden. Maar ik weet niet wat er nu gaat gebeuren, of LMP2 door de komst van de hypercars in de toekomst nog bestaansrecht zal hebben. We zullen zien. Ik houd van die kleine, lichte downforce auto’s. Dat is echt racen, met het hoofd ontbloot beleef je alles veel intenser.”
Bewonder je Max Verstappen?
“Enorm. Ik vind dat hij een sterke mentaliteit heeft. Een topatleet ook, zeker door de manier waarop hij Formule 1 benadert met een beetje die fuck-you-attitude. Zo van: ik kom het hier wel even doen en iedereen kan mijn rug op. Ik vind dat knap. Echt knap. Formule 1 is zeker de laatste jaren geëvalueerd naar een heilig huisje. Niks kan en mag bijna meer, het is eigenlijk het tegenovergestelde van hoe het vroeger was. En Max is nu een beetje de bad boy die alles overhoop heeft gegooid…”
Lees het complete interview met Tom Boonen in editie 13-14 van FORMULE Magazine. Met daarin alles over de races op Zandvoort en Spa, uitgebreide fotoreportages en columns van Stéphane Kox en Noël Ummels.