De op 2 januari overleden Peter van Egmond sprak een jaar geleden in een tweedelig interview op Formule1.nl over zijn toekomst, zijn loopbaan en hij deelde ervaringen en anekdotes in een indrukwekkende monoloog. Peter was onze huisfotograaf bij FORMULE 1 Magazine en om hem te eren, publiceren we het volledige interview integraal nogmaals op onze site. Let op: ten tijde van het gesprek was de slopende ziekte nog niet bekend, dus daarom ging het daar in de monoloog niet over.

Dit verhaal verscheen op 31 maart 2024 al eens op Formule1.nl

De beginjaren

“De Grand Prix in Zandvoort was in 1985 mijn eerste Formule 1-race. Ik werkte er voor Autovisie, heb toen alleen maar in de duinen rondgelopen. Het was een one-off. Maar in 1989 begon de vaste fotograaf van Autovisie die het hele Formule 1-seizoen volgde, voor zichzelf. Toen heb ik gevraagd of ik het van hem mocht overnemen. Daar zaten ze eigenlijk niet echt op te wachten, alleen bleef ik maar zeiken.

In 1989 heeft Autovisie me voor de GP in België geaccrediteerd. Het enige dat ik hoorde, was dat ze een interview met Nigel Mansell hadden en een mooi portret van hem wilden. Ik moest dus een afspraak maken met Mansell, niet mijn sterkste punt, die ik alleen maar van televisie kende. Toen ik hem benaderde vroeg hij: ”Ja, wat wil je’? Ik zei: ‘Ik moet een foto van je maken voor een Nederlands magazine’. ‘Oké, kom over een kwartier terug’, antwoordde Mansell. Ik dacht: die zie ik nooit meer. Maar na een kwartier kwam hij netjes aanlopen. Dat was dus lekker binnenkomen in de F1, zeg maar. Op de een of andere manier heb ik me vanaf het eerste moment op mijn gemak gevoeld in de paddock. Natuurlijk heb ik respect voor die coureurs, maar ze nooit als een soort God gezien of zoiets.

In 1992 maakte ik samen met Rob Wiedenhoff (voormalig F1-verslaggever, red) mijn eerste overzeese Grand Prix. Naar Japan, waar Jan Lammers in de F1 terugkeerde. Maar op een gegeven moment werd het met Autovisie minder, ik had er inmiddels gelukkig wel wat andere klanten bijgekregen. In 1994 het nieuwe FORMULE 1 Magazine, daarnaast werkte ik voor Panorama, Autoweek, Autorevue en ik weet niet wat.

In die tijd werd je nog redelijk goed betaald voor foto’s. En ik had er nog een baan naast als quality engineer bij Brooks, een Amerikaans bedrijf. Echt iets totaal anders dan fotografie. Op donderdagmorgen stapte ik met mijn koffer achterin de auto naar het werk en om vier uur klokte ik uit. Mijn collega’s gingen dan naar de stamppot, ik naar Schiphol voor de Grand Prix in Italië. Zondagnacht vloog ik na races meestal terug, maandagochtend zat ik dan weer bij Brooks. Die combinatie beviel me best wel. Misschien had ik destijds eerder de ambitie moeten hebben helemaal voor mezelf te beginnen. Maar ik was daar te bang voor, wilde de zekerheid die ik had niet overboord gooien. Dat waren dus de beginjaren. En toen had ik natuurlijk de mazzel dat Jos Verstappen Formule 1 ging rijden.”

Verstappen I

“Toen Jos in 1994 in de Formule 1 kwam, was fotografie min of meer mijn vaste werk. Ik was al behoorlijk aan het reizen, werkte vanwege het vaste salaris ook nog bij Brooks. Maar de Formule 1 moest ook gewoon geld opleveren, anders kon ik het niet doen. Ik keek destijds wel naar kampioenschap: als het beslist was, dan ging niet meer. Het was niet alleen meer hobby, snap je? Er moest echt brood op de plank komen en dat lukte op zich ook redelijk.

Vooral de printmedia pikten Jos echt op, toen hij in de Formule 1 kwam. Voor mij was dat goed: als er meer interesse is, heb je meer inkomen. Wat nu het rare is, is dat ik ondanks het grote succes van Max minder beeld van hem verkoop dan van Jos. En dat komt omdat de grote fotobureaus hem meer fotograferen en de meeste media contracten hebben met die bureaus. En dat is soms best wel frustrerend.

Eerlijk gezegd denk ik, en het is heel krom, dat ik eigenlijk het minste meelift op het succes. Veel Nederlandse media die nu in de paddock rondlopen waren er natuurlijk nooit bij geweest als Max Verstappen niet was opgestaan. Alleen dit blad is er eigenlijk altijd bij geweest.

De begintijd met Jos was een hele mooie tijd. Ik deed ook veel voor Panorama, samen met redacteur Pieter Groenewold. Daar waren ze altijd erg blij met mijn foto’s. Als ik met ideeën kwam, dan was het bijna altijd wel goed. Zo zette ik mijzelf wat meer in de markt. Ik was destijds omgeschakeld naar dia. En die kun je niet op het circuit ontwikkelen. Het spannende is dat je pas vier dagen later weet of je het goed gedaan hebt. Eigenlijk vond ik dat de leukste periode qua fotograferen. Want je was het hele weekend gewoon alleen maar aan het fotograferen. En je had meer tijd: aan het einde van de dag zat je niet nog een keer vier uur achter die klotencomputer om beeld te selecteren en te bewerken. Als het klaar was, was het klaar.”

Het kantelpunt

“Nadat Christijan Albers uit de Formule 1 moest vertrekken, volgde een paar jaar later het kantelpunt. De gedachte: ik moet ander werk gaan zoeken, want ik kan hier niet meer van leven, mijn gezin niet meer onderhouden. Ik ging richting de 50, stond echt op het punt van omvallen. Het was de tijd van de financiële crisis. Er zijn in die periode veel fotografen gestopt.

Eén, twee jaar voor die crisis zag je eigenlijk al dat internet kwam opzetten, steeds meer adverteerders de stekker er bij print uittrokken ten faveure van online. En dan is het heel simpel: geen adverteerders, geen budget, geen Nederlander in de Formule 1, geen foto’s. Ik heb toen wel ingeteerd op mijn reserves. Dat was een grote gok, alleen kon het op een gegeven moment echt niet meer. Ik dacht: dit is vrij zinloos, want het kost alleen maar geld. Je hebt eigenlijk helemaal niks verdiend, maar je gezin wel het hele jaar in de steek gelaten.

Gezelligheid

Toen kwam McLaren. Dat is mijn redding geweest. Een Engelse collega heeft mij bij dat team geïntroduceerd. Ik had een groep Engelse fotograferen leren kennen, kon goed met ze overweg. In die tijd moesten we op alle circuits de hoofdprijs betalen voor het gebruik van vijf dagen internet om het digitale beeld door te sturen. Soms kostte dat wel € 1000 per weekend. Die Engelsen zaten altijd bij elkaar, ik zat er meer bij voor de gezelligheid.

Veel van die jongens werkten voor kranten, ze hadden altijd haast om beeld door te sturen. Ze werkten met een splitter, deelden zo de internetkosten. Ik had nooit haast, vroeg op een bepaald moment of ik mee mocht doen en de lijn gebruiken als zij die niet nodig hadden. ‘Jullie gaan altijd voor’, zei ik. Dat scheelde ook hun weer in de kosten. Zo is mijn samenwerking met de Engelsen ontstaan.

Een van die collega’s, ik had hem al weleens geholpen, werkte voor Mercedes, Toyota en McLaren. Hij kon een nieuw contract bij Mercedes tekenen, maar moest wel exclusief voor hun gaan werken. Toyota had de sport verlaten en tegen McLaren zei hij: ik kan niet meer voor jullie werken, want ik teken bij de ster. Maar ik heb misschien wel een alternatief. Dat was ik. En de rest is geschiedenis.

Achteraf gezien is het misschien wel mijn geluk geweest dat ik op bepaalde momenten langer in de sport ben blijven hangen dan verstandig was. McLaren was een keerpunt, het is mijn redding geweest. In het begin verdiende ik helemaal niet zo gek veel, maar na verloop van tijd werd ik beter financieel gewaardeerd en heb ik er acht jaar met heel veel plezier gewerkt.”

FC Oranje

“Bijna alle aandacht van fotografen is tegenwoordig gericht op Max Verstappen. Iedereen maakt foto’s van hem omdat hij een topcoureur is, de wereldkampioen. Zoals Schumacher en Senna dat vroeger waren. In achterblijvers is bijna niemand geïnteresseerd. Ik vroeg een Engelse collega ooit: kun jij een foto van Christijan Albers voor mij maken? Ja. Wat voor kleur auto heeft hij? Als een achterblijver voor zijn lens in de vangrails klapte, dan drukte hij wel af. Maar anders? Wat heeft het voor zin om Jan en alleman op de foto te zetten als het je toch niks oplevert en alleen maar tijd kost?

Voor mij was het goed dat Jos Formule 1 ging rijden. Ik had hem qua resultaten meer succes gegund. Toen Jos ermee ophield, kregen we Christijan Albers en Robert Doornbos. De jaren met Christijan waren misschien wel de mooiste. Ik deed alles voor hem: fotografie voor persberichten, zijn website… Chris reed voor een klein team, het was heel amicaal en zeer toegankelijk.

Bij Spyker was ik ook de teamfotograaf, eigenlijk heb ik naast McLaren en Red Bull dus voor drie F1-teams gewerkt. Toen Chris bij Spyker weg moest, viel er een grote leegte. Er was ook niemand meer geïnteresseerd in Formule 1. Als je het woord Formule 1 liet vallen, dacht iedereen: wat is dat voor een idioot? Nu is het totaal omgeslagen en hebben we 17 miljoen kenners, jong en oud. Giedo (Van der Garde) hebben we ook nog gehad. Is waar ook. Sorry, Giedo. Was ik even vergeten. Ik heb ook nog voor hem gewerkt en zijn sponsor, McGregor.”

Mike Gascoyne

“Ik kon bij Giedo’s team, Caterham, bijna niks doen. Dat had vooral te maken met Mike Gascoyne, de technisch directeur. Ik heb met niemand problemen (gehad) in de Formule 1, maar met één man wel. Mike Gascoyne. Wat een eikel was dat, zeg. Die man zat me echt letterlijk tegen te werken. Ik kende hem een beetje, maar toen hij bij Spyker met Christijan ging werken, kreeg ik voor het eerst echt met Gascoyne te maken. En ik had het idee, maar dat is puur mijn mening, dat hij iedereen die niet uit Engeland kwam als een soort indringer zag. Hij was ook behoorlijk respectloos, vond ik. Vooral naar Michiel Mol (eigenaar van Spyker F1, red).

Gascoyne was een luchtfietser. We lagen elkaar niet en hij begon steeds meer op mij te letten. Ik was vooruitgeschoven door Mol, maar er  liep na de overname door Spyker nog een Engelse fotograaf bij het team. Maar als ik hetzelfde deed als die jongen, kreeg ik een uitbrander. Dan zat Gascoyne aan de pitmuur met zijn koptelefoon op en kreeg ik in de garage een tikje op mijn schouder. ‘You’re annoying Mike’, werd mij dan verteld. Man, zorg dat die auto harder gaat. Maar nee, meneer Gascoyne zit omgekeerd aan de pitmuur om te kijken wat ik aan het doen ben. Toen dacht ik: het is wel heel persoonlijk. Ik mocht dus niet meer in de garage.

Ik ben hem toen ook gaan zieken. In de garage had je een rode lijn, waar je niet overheen mocht. Ik ging expres tegen de rode lijn aan staan en er af en toe net eroverheen. Zo zielig was het. Dan wist ik het alweer: ‘You’re annoying Mike’. Het werd op een gegeven moment gewoon een spel om elkaar te irriteren. Ik ben naar Michiel gegaan om te zeggen, dat  ik zo niet kon werken. Maar ik had het idee dat Michiel eigenlijk niet echt tegen hem in durfde te gaan. Ik vond Gascoyne gewoon een zak. Een paar jaar later kwam ik hem bij Caterham, waar Giedo reed, opnieuw tegen. Het was redelijk snel terug naar af. Ik dacht: we moeten het nu uitpraten, want ik heb geen zin in hetzelfde gezeik.

Op een gegeven moment waren er geruchten dat Gascoyne zijn zakken geweldig aan het vullen was. Dat hij zijn zeilboot op kosten van het team liet repareren. Ik had het gevoel dat hij er alleen maar voor zichzelf zat en het team hem geen reet kon schelen. Opeens was Gascoyne weg. Dus ik vroeg aan Abiteboul (teambaas Caterham, red): waar is Mike? Hij zei: die zit op zijn zeilboot. En daar moet hij ook maar lekker blijven. Nou, dacht ik, die hebben ook gezellig afscheid van elkaar genomen. Maar voor de rest heb ik met echt niemand ooit last gehad.”

Finish en gezondheid

“Als dit mijn laatste seizoen in de Formule 1 wordt en ik de eindstreep haal, ben ik bijna 69. Het leven als F1-fotograaf is loodzwaar. Volgens mij beseft niemand hoe zwaar het is 23 of 24 Grands Prix in een jaar te doen. Ik merk het nu gewoon zelf, maar dat heeft ook te maken met ouder worden. Dat als je moe bent, je langer hersteltijd nodig hebt. Maar het vervelende is dat er alleen maar meer Grands Prix bijkomen. Dus er is minder in plaats van meer tijd te herstellen. Maar er wordt wel gewoon ieder weekend verwacht dat je een prestatie levert, of je nou monteur bent of fotograaf.

Eind vorig jaar was ik echt van het padje. Ik heb die laatste twee GP’s in Las Vegas en Abu Dhabi op een soort van automatische piloot gedraaid. Las Vegas was vreselijk. Je bent er maar vijf dagen, hebt negen uur tijdsverschil, dan ga je na afloop naar huis en een dag later naar Abu Dhabi. Weer zes uur vliegen en drie uur de andere kant op. Je hoopt natuurlijk gewoon dat je fatsoenlijk slaapt. Maar als je niet goed slaapt, moet je wel gewoon opstaan en je werk doen.

Je zag gewoon dat iedereen het in Abu Dhabi zwaar had. Ik vroeg aan een van de jongens van Red Bull die de banden tilt: hoeveel kilo til jij in een weekend weg? Hij zei: ik wil alleen maar doodgaan, laat me met rust. Soms verbaast het me nog dat ik het volhoud.  Maar ik ben nog niet klaar met de sport, haal nog steeds voldoening uit mijn werk. Toch kan dit mijn laatste jaar in de Formule 1 zijn.

Knieproblemen

Ik heb veel problemen met mijn knieën gehad. Ik ben een paar keer gevallen, vandaar. In Hongarije gleed ik van een heuveltje af, ik zat ik als het ware op mijn onderbeen. Normaal gesproken zou ik mijn been nooit in deze positie krijgen. Er was dus frictie en daarnaast verbrandde ook gewoon mijn boven- en opperhuid. Dat deed heel zeer, mijn knie ook. Alleen ging die pijn veel eerder weg dan de pijn van die brandwonden.

Dus ik ben nooit naar de dokter gegaan. Ik voelde niks. Het zal wel goed zijn, dacht ik. Pleister erop en door. Maar jaren later kreeg ik steeds meer pijn. Bij een kijkoperatie bleek dat de boel in puin lag. Meniscus kapot, voorste kruisband eraf en kraakbeen gescheurd. ‘Wist je dat je kruisband eraf lag?’, vroeg de orthopeed. ‘Dat ding is jaren geleden al afgebroken’.

En een jaar later: mijn linkerbeen. Precies hetzelfde verhaal. Bij de Grand Prix van Canada maakte ik een heel klein sprongetje van de pitmuur. En toen voelde ik ‘m.

Indianapolis kwam er achteraan. Ik had in de buurt van Mont-Tremblant met een Engelse collega een kano gehuurd. Mijn been was hartstikke dik geworden. Lag ik daar in die kano. Ik kon niks, bleef toch doorlopen. Ik weet niet hoe ik Indianapolis overleefd heb. Een Franse fotograaf begon in die tijd als hij mij zag altijd heel raar te lopen. Ik snapte er niks van.

Liefde voor werk en sport

Op een gegeven moment vroeg ik waarom hij altijd zo raar tegen mij deed? Hij zei: ik doe alleen jou maar na. Ik had helemaal niet door dat ik steeds meer O-benen kreeg, omdat ik alles naar de knoppen aan het helpen was. Soms kon ik niet slapen van de pijn, soms gewoon ook niet lopen. Ik was eigenlijk gewoon een idioot.

In 2014 was ik in Duitsland voor een race van Max in de Formule 3. Ik kan me herinneren dat ik daar behoorlijk met mezelf aan het vechten was. En dacht: het is over met Petertje. Ik strompelde van plek naar plek, had alleen maar pijn. Dus ik weer naar de orthopeed, ik had een nieuwe. Hij vertelde me wat het probleem was en zei: ik ga je benen doorzagen. Ik dacht: die is gek. Ik heb drie second opinions gehad, maar alle artsen zeiden hetzelfde. Hele dagen met al die camera’s om je nek heeft zijn tol geëist. Het gaat beter nu mijn benen zijn rechtgezet. Uiteindelijk overheerst toch de liefde voor het werk en de sport. Dat is, natuurlijk ook om geld te verdienen, het enige waar je het voor doet.”

Dit verhaal verscheen op 31 maart 2024 al eens op Formule1.nl

LEES OOK:
In Memoriam Peter van Egmond: zelfs Adrian Newey prees zijn werk
Fotoserie – hoe de de passie er bij Peter van Egmond vanaf spatte
Peter van Egmond, herinneringen aan z’n laatste trip naar Brazilië